Ruimte

Vandaag stap ik eruit. Klaar zo. Ik maak ruimte voor de volgende. De volgende persoon, de volgende generatie – dat is niet aan mij.
Ik heb het hier lang goed gehad. Maar nu heb ik het hier goed gehad. Mijn buren links zijn oké: een echtpaar, flink op leeftijd, honderd jaar getrouwd, driehonderdvijftig kinderen en kleinkinderen – ik overdrijf, maar ook niet. Ik ben de tel kwijt. Ik weet alleen dat als hun kinderen met aanhang langskomen, het hele gebouw staat te trillen. Ze nemen ook steeds van alles mee: bloemen, kaarsjes, kaasjes, stokbrood, een bezem. Alsof ze iets goed te maken hebben. Oké, eerlijk: ze vegen altijd gelijk even mijn stoepje. Dat is absoluut aardig. Vooral omdat ik verder niemand heb. Geen familie, geen vrouw. Ik moet het dus wel van mijn directe omgeving hebben.
Maar dat is ook het probleem.
Om te beginnen die koters die hier ook ineens kwamen wonen. Gillen. Dreinen. Drammen. “Waarom?”, de hele dag door. En brutaal dat ze zijn. Ik blijf me omdraaien. Aan hun ouders heb ik niks, die zijn er maar een deel van de dag en zitten dan nog te janken ook.
Dan de twintigers. Ze vinden zichzelf verschrikkelijk zielig maar ook verschrikkelijk belangrijk en ergens is dat in hun hoofd verknoopt geraakt: ik ben belangrijk, want ik ben zielig. Onderling zitten ze elkaar de hele dag te overtoepen met mysterieuze ziekten en mentale aandoeningen – als je niet minimaal anxiety hebt dan heb je niet geleefd, lijkt het – maar aan één ding lijden ze allemaal en dat is FOMO. En ieder heeft het véél erger dan de ander.
Die gast van 14a wil er altijd over meepraten maar ze negeren hem want hij is drieënvijftig. En dus praat hij tegen mij, non-stop. Hij was tourmanager. Hij zegt dat hij ooit die ene kutband, hoe heten ze, System of a Down, heeft rondgetourd door Europa. Uiteraard toen ze nog “heel klein” waren. Er kan hier geen liedje worden gezongen, er kan geen herinnering worden gedeeld zonder dat hij moet denken denken aan die keer dat één of andere rockgod iets tegen hem zei. Zijn hele bestaansrecht is ontleend aan het bestaan van anderen.
Aan zijn verhalen kwam een abrupt einde toen de bus waarin hij zat van een viaduct reed. Hij was op tour met een Zweedse band die op punt van doorbreken stond (natuurlijk); hij praat nog steeds over het verspilde talent van de bassist. Maar hij is zo’n lul, hij zegt ook: “Al was ik de enige die zijn genialiteit écht erkende.”
Ondertussen krijgt hij nooit bezoek.
Ik ook niet, maar ik heb er ook nooit om gevraagd. Daarom. Het is me allemaal te druk, en te voorspelbaar in z’n uitzichtloosheid. Daarbij is mijn ervandoor gaan ook een kleine daad van verzet. Dit gebouw wordt al jarenlang volgepropt én verwaarloosd. Respectloos is het. Ik heb misschien weinig betekend in mijn leven, ik ken niemand van toen die “nog heel klein” was; ik heb nooit kinderen gekregen en dus niemand de vernieling in geholpen. ‘Mister You’re A Better Man Than I’, aldus Manfred Mann, en zo is het maar net, daarom werd het ook op m’n begrafenis gedraaid. Eén ding kan ik, en dat is weggaan.
Voor het stel van hiernaast is het sneu. Zij worden nu meegesleept in iets waar zij niets aan kunnen doen. Maar dat is inherent aan mijn plan: als ik eruit stap, neem ik anderen mee. Ik wou dat het anders kon, maar het kan niet anders. Ik heb het gehad. Klaar zo.

Op Shortreads.nl verschijnt elke werkdag een verhaal gebaseerd op de actualiteit.