Deel 3: In onderhandeling

 

Heel leuk dat mensen mijn Facebookstatusupdates waardeerden en dachten dat ik sportief was, terwijl ik ergens op een yogamatje lag te doezelen, maar om echt te kunnen schrijven en om echt een halve marathon te kunnen lopen, moest ik echt aan de bak. (Lees deel 2)


Mijn hardloopdoelen waren een manier om mezelf zonder talent maar middels training en herhaling en doorzettingsvermogen vooruit te helpen. Want anders dan dat dieet, die zanglessen, wekelijks naar de Bodypump of die cursus Illustrator die ik gewoon en zonder enige scrupules had opgegeven zo gauw zich een bak Ben & Jerry’s en een bank met een tv ervoor aandienden, kon ik het schrijven niet loslaten. Ik keek uit het raam en zag mensen lopen langs de Vecht. Fake it till you become it.

De schrijfadviezen begonnen pas een beetje te landen vanaf het moment dat ik mijn hardlooptrainingen serieus begon te nemen. (Dit is een andere manier om te zeggen: vanaf het moment dat ik iets ging doen, had het effect. Heel apart.) Het ging er blijkbaar niet om ging wat ik schreef, als ik maar schreef. En dat mocht ongelooflijke troep zijn. Niet dat de professionals daar erg omzichtig over deden trouwens: Julia Cameron, Natalie Goldberg, Stephen King; allemaal zeiden ze dat dat de bedoeling was. (Ik had het alleen niet geregistreerd. Wat een andere manier is om te zeggen: ik had niet goed geluisterd, want ik dacht dat niet voor mij gold.) Je moest het proces los leren koppelen van het product; je moest schetsen maken, niet-publicabele pagina’s lang uitweiden over een onbeduidend ruzietje met je partner; ‘de zolder opruimen’. Sit your ass down and write.

Voor het hardlopen moest ik juist weer off m’n ass komen, maar daar twijfelde ik dan weer geen moment over de zin van steeds weer die ene voet voor de andere zetten. Laat staan dat ik bezig was met de kwaliteit van mijn hardlooptechniek. Soms zag ik mezelf ineens in een ruit weerspiegeld; mijn gezicht een grimas, de schouders hoog opgetrokken. “Wat een slechte voetlanding, ik heb duidelijk geen talent voor de halve marathon,” dacht ik werkelijk nooit.

Excuses

De opbouw in die eerste maanden ging moeizaam. Ik had mezelf voorgenomen om na een training een goede cooling down te doen met wat youtube-yoga, maar viel in plaats daarvan regelmatig op mijn mat in slaap. Ik haalde de vijf kilometer met moeite. Daarna probeerde ik er elke training tweehonderd meter aan vast te plakken; tweehonderd lullige meters extra die voelden als twee kilometer en die ik vaker niet dan wel haalde. Tot er ineens een knop omging. Ik had het tot zeseneenhalve kilometer gered en dacht ineens, achteloos: o, maar dan kan ik ook wel acht. En toen ik de acht eenmaal had gehaald: nah, dan kan ik ook wel tien.

“Binnen de persoonlijke beperkingen waarmee je zit opgezadeld je energietank op een min of meer doeltreffende manier opgebruiken, dat is de essentie van hardlopen en het is tevens een metafoor voor het leven (en in mijn geval ook voor het schrijven),” zegt Murakami. Hij benoemt daarnaast de noodzaak van training (en bijbehorend ongemak) om wilskracht te trainen. In mijn ervaring is het niet alleen het lichaam dat de weerstand opgeeft.

Hardlopen en schrijven lijken op elkaar in die zin, dat (over het algemeen) niemand je dwingt om ze te doen, wat tot de wonderlijke situatie leidt dat je elke dag opnieuw met jezelf in onderhandeling moet. Ik althans wel. Ik probeer nog steeds onder elke loop uit te komen die ik gepland heb staan. Ik houd een lijst van excuses bij (zodat ik er op een dag een infographic van kan maken). “Het zou ergens tussen nu en de komende veertien uur kunnen gaan regenen” staat met stip op één, gevolgd door “au pijntjes” en “ik heb gisteravond bonen gegeten”. Voor het schrijven zijn die excuses talrijker (en vager) en minstens zo dominant zo gauw ik van start wil. Waar ik ooit dacht dat dat iets zei over mijn intrinsieke motivatie, begrijp ik nu dat er een andere kracht aan het werk was. Eén die ik nog niet helemaal begrijp, maar wiens overtuigingstechnieken tegenwoordig veel minder invloed op me hebben – voor een groot deel omdat het precies dezelfde stem is als die mij elke keer met een bak Ben & Jerry’s op de bank probeert te houden als ik van plan ben te gaan rennen. Mijn hoofd laat zich tegenwoordig makkelijker overhalen tot iets waar ik in eerste instantie weinig vertrouwen in heb.

In het hardlopen gaat het erom dat je de ene voet voor de andere blijft zetten. Of je nu een amateur bent of professional, of je nu vijf kilometer wilt lopen of de marathon binnen twee uur: zolang je je training voor je uit blijft schuiven, kom je nergens. En je weet pas wat je aan je looptechniek moet schaven wanneer je daadwerkelijk de weg opgaat. Het duurde erg lang – en ik had er een halve marathon voor nodig – voor ik begreep dat ik ook in het schrijven het kwalitatieve doel moet loskoppelen van het kwantitatieve doel. Het kwantitatieve is een voorwaarde om tot kwaliteit te komen (een snelle tijd neerzetten, een goede tekst schrijven). Het gaat er met andere woorden niet om dat je de beste wordt in het hardlopen of schrijven, het gaat erom dat je het beste wordt in jouw hardlopen, en schrijven.

‘Al dit schrijven is normaal’, is de boodschap die ik overbreng naar mijn hoofd dat protesteert dat het allemaal zo vreselijke slecht is wat ik schrijf, dat ik er maar beter mee kan stoppen. ‘En er zit nog veel meer aan te komen.’