Asfalt

Hoe ze hier is verzeild weet ze niet, maar nu ze er is, blijft ze gaan.
Ze stond achter het aanrecht en keek naar buiten. Het was een prachtige dag voor november. Ze moest nog het hele huishouden doen. En koken. Ze had haar jas aangetrokken en de fiets gepakt. Iets had haar hierheen gedreven. Misschien de uitgelatenheid van de mensen op straat. Het gevoel deel uit te maken van iets groters.
Mensen lopen midden op de weg. Ze belt een paar keer achter elkaar, de groep wijkt uiteen. Ze passeert knikkerende kinderen, een clubje vrienden op een picknickkleed en een volwassen man op een skelter. Voor haar een rolschaatster. Zwiepende paardenstaart, zwaaiende armen, hotpants, gestreepte sokken. Geen beschermers aan knie, elleboog of pols.
Ze is inmiddels op de leeftijd dat ze onbekende mensen, en kinderen, aanspreekt op hun gedrag. Zijn ze nog van plan hun zitplaats af te staan aan die meneer? Kunnen ze gewoon hun plaats in de rij afwachten? Dat zakje Treets hoort in de afvalbak, niet op straat; kijk me aan als ik tegen je praat.
“Je hóéft niet altijd maar het marspad op,” verzuchtte haar man ooit, maar ze kan er niet mee stoppen. Kinderen die andere kinderen pesten, het geluid van glas in een gewone prullenbak: waar ze een grens bereikt, spreekt ze hem uit. Vroeger stoorde ze zich ook al aan onfatsoenlijkheid, maar toen verloor de ergernis het nog van de angst om voor oud wijf te worden versleten. Nu is ze een oud wijf.
En fietst ze op de snelweg. Wat in een andere situatie ook als heel onbehoorlijk zou kunnen worden beschouwd, ware het niet dat het gebrek aan auto’s van overheidswege is ingesteld, wat de hele situatie een kick van legitimiteit geeft.
Ze haalt de rolschaatster in en wil net iets tegen haar zeggen over het onverantwoorde van haar blote knieën als ze zich realiseert dat ze over een doorgetrokken streep is gereden. Ze schrikt en grijpt instinctief haar stuur harder beet.
Niets aan de hand. De weg is leeg.
Ze houdt haar mond.
In de verte hangt nevel boven het wegdek. Ze hoort alleen haar eigen banden op het asfalt. Als ze achterom kijkt, ziet ze niemand. De rolschaatster is in geen velden of wegen te bekennen.
Ze remt, stapt van haar fiets, tuurt als een padvinder met haar hand boven de ogen langs de vangrails. Is het meisje ergens gevallen? Ze draait zich om en fietst in tegengestelde richting langzaam naast de berm. Ze gaat zo op in haar sporenonderzoek dat ze de koplampen pas opmerkt als ze haar een moment verblinden. Een auto raast toeterend voorbij. Haar lange jurk slaat om haar benen. Ze kijkt de achterlichten verbaasd na en verliest bijna haar evenwicht als ze door een klap van de wind wordt geraakt en een tweede auto op hoge snelheid op haar uitloopt.
Ze moet hier zo gauw mogelijk weg. Ze begint te fietsen, op de vluchtstrook, met de richting van het verkeer mee, dat lijkt haar veiliger; ze fietst dicht langs de vangrail. Dit keer hoort ze de auto op tijd aankomen. Met haar linkerarm zwaait ze driftig boven haar hoofd om zichzelf kenbaar te maken. Ze zet zich schrap voor een windvlaag of getoeter, maar in plaats daarvan hoort ze een blikkerige stem: “Wat zijn wij aan het doen?”
Uit het raam van de politieauto hangt een agent met een megafoon. Opgelucht remt ze af.
“Doorfietsen!” blaft de agent.
Ze blijft staan, haar fiets nog tussen haar benen. De agent gooit het portier woedend open, beent op haar af en slaat met zijn wapenstok in haar knieholte. Ze struikelt naar voren, haar fiets valt, haar hand komt tussen de spaken.
“Doorfietsen!” schreeuwt de agent.
Verdwaasd staat ze op, raapt haar fiets van de straat en begint te trappen.
De politieauto is weer naast haar komen rijden. “Vind je dat normaal!” schreeuwt de agent door zijn megafoon. Haar vingers bloeden en er zit een slag in haar wiel, ze komt bijna niet vooruit.
“Nou? Vind je dat normaal?”
“Ik dacht–“
“Doorfietsen!”
Ze fietst door. Via de linkerbaan scheuren meerdere auto’s hen voorbij. Ze ziet hun remlichten in de verte oplichten, de wagens vormen een file van langzaam rijdend verkeer. Als ze, voor haar gevoel na een halfuur trappen, dichterbij komt, ziet ze eerst de piratenvlaggen hoog boven alles uittorenen; dan pas worden de contouren van de blokkade goed zichtbaar. Het is een grote groep volwassen mannen op skelters. Sommige van hen hebben zwarte vegen op het gezicht, anderen dragen een ooglapje.
Ze komt vlak voor een van de skelters tot stilstand. De politieauto is van haar weggereden naar de linkerbaan en rijdt rustig langs de blokkade, uit haar zicht.
“Hoe kom ik bij de eerstvolgende afslag?” vraagt ze aan een man met veren in het haar.
“Wat is er met jou gebeurd?” vraagt hij.
“Ik ging een stukje fietsen,” zegt ze.
Hij neemt haar van top tot teen op. “Dat is niet zo slim, hè?”
“Mag ik naar huis?” Haar stem breekt.
De man laat haar door. 

Op Shortreads.nl verschijnt elke werkdag een verhaal gebaseerd op de actualiteit.