Het spel Monopoly werd begin vorige eeuw bedacht door Elizabeth Magie uit Illinois. Het heette toen nog The Landlord’s Game en bestond uit twee delen. Deel één was een kritiek op een ongebreideld kapitalistisch systeem, waarin rijkdom niet de gemeenschap ten goede komt maar het individu. Deel twee liet de spelers een alternatief universum ervaren dat een eerlijker verdeling tot doel had; een scenario geënt op de politiek-economische stroming die Magie aanhing.
Ik haatte het spel Monopoly vroeger. Er zat geen enkele strategie in behalve: alles opkopen waar je op landt. En dat vervolgens bebouwen. Het maakte niet eens uit of je de straten van een dorp of stad compleet had. Zolang je maar zoveel mogelijk binnenharkte. Verder was het vooral een kwestie van geluk hebben. En dat zeg ik als iemand die altijd op de juiste straten landde, alle nutsbedrijven wist te verzamelen.
Mijn broer, daarentegen, landde bijna altijd op vraagtekens en trok de ene na de andere kuttige Kanskaart. De pot puilde uit. Ik gooide 2 en kwam op Vrij Parkeren.
“Jij hebt ook altijd geluk!” riep hij dan, woest.
Tegenwoordig zegt hij dat niet meer – dat zou ook gek zijn, hij is inmiddels vijfendertig – hij impliceert het alleen. Hij zit bij me thuis aan tafel en schuift een rechthoekig doosje naar me toe. Het is matzwart en er staat met gouden letters OPP op.
“Het is in wezen geen grotere investering dan jullie nu op halfjaarlijkse, jaarlijkse basis doen in jullie huis,” zegt hij.
“Waar héb je het over,” vraag ik, zonder vraagteken.
“Jullie nieuwe bank,” zegt hij. “De zonnepanelen.”
In het doosje zit een tube crème die moet helpen bij ongesteldheidskrampen. Mijn broer leunt samenzweerderig naar voren. “De menstruatiemarkt wordt gedomineerd door mannen, weet je dat?”
Ik houd de tube omhoog. “Dat verklaart het.”
“Ik bedoel alleen maar dat je echt gek bent als je deze kans laat lopen,” zegt hij geïrriteerd.
Het probleem met Monopoly is dat als je eenmaal aan de verliezende hand bent, er geen weg meer terug is. Zodra je een hypotheek op een eigen straat moet nemen is het afgelopen. Alleen is het dan niet afgelopen: de andere speler kan nog rondenlang aan jouw neergang verdienen.
Het gaat er bij Monopoly niet om wat je nodig hebt om te winnen. Het gaat erom wat je nodig hebt om de ander te laten verliezen.
“Letterlijk het uitgangspunt van elke fucking boardgame ooit,” zou mijn broer zeggen. Maar dat klopt niet. Voor spelers van bordspellen bestaat er op onbewust en bewust niveau een precaire balans tussen tactiek en toeval. Enkel strategie maakt een spel saai. Enkel geluk maakt de winst willekeurig. Die balans bepaalt het kwalitatieve succes, promotie het commerciële.
“Hoeveel heb je nodig?” vraag ik.
Mijn broer veert op. “Het gaat er niet om hoeveel ik nodig heb,” zegt hij, “maar hoeveel jij bereid bent te verdienen.”
Ik neem voor duizend euro tubes OPP van hem over. Mijn broer noemt het “een veelbelovende start”.
Elizabeth Magie verdiende 500 dollar aan haar idee. Haar spel werd gejat door een man die het, met behoud van royalties, als zijn eigen creatie verkocht aan de Parker Brothers, het latere Hasbro. Die ditchten het tweede deel van het spel en brachten het eerste deel op de markt onder de naam Monopoly.
Toen de Amerikaanse economiedocent en spelbedenker Ralph Anspach in de jaren zeventig het spel Anti-Monopoly op de markt bracht, werd hij door Parker Brothers aangeklaagd wegens merkinbreuk.
Op Shortreads.nl verschijnt elke werkdag een verhaal gebaseerd op de actualiteit.
De oorspronkelijke link naar het nieuwsbericht verwees naar een pagina die niet meer bestaat, daarom heb ik een iets recenter nieuwsbericht (over hetzelfde) toegevoegd.